Dat was in de Kadernota 2021 een hoopgevende zin. Helaas viel in die Kadernota ook te lezen dat tijdens de uitvoering van die begroting al snel bleek dat de ingezette ombuigingen niet (snel genoeg) het gewenste resultaat opleveren. Nadat we de boekjaren 2018 en 2019 al met een fors tekort hadden afgesloten, ontwikkelde ook 2020 zich sterk negatief.
Gelukkig beschikten we dat jaar wel over de opbrengst van de verkoop van de Eneco-aandelen. Dat kon worden gebruikt om het weerstandsvermogen te herstellen en versterken. Ook door stortingen voor toekomstige riolerings- en herstratingsprojecten is onze reservepositie robuust geworden.
Maar in het voorjaar van 2021 was er nog steeds geen zicht op structureel evenwicht in de jaren 2021-2024. Bovendien was er sprake van grote onzekerheid over de middelen voor jeugdzorg en de herverdeling van het gemeentefonds. Terwijl de uitdagingen binnen alle gemeentelijke domeinen onveranderd groot zijn met in het bijzonder zorgen over de kostenontwikkeling in het sociaal domein en de afvalinzameling.
Het leidde tot de verzuchting dat het lijkt of het rijk ‘gemeenten van juist onze beperkte omvang, al dan niet bewust, dwingt om zich opnieuw uit te vinden’. Het standpunt van het rijk was immers dat gemeenten door opschaling kosten kunnen besparen. Dat beoogde efficiencyvoordeel was van meet af aan al dubieus, maar verviel helemaal toen de beleidswijziging ‘opschalen van alle gemeenten naar 100.000+ gemeenten’ van tafel is gegaan.